Onze lessen

Beaufort contact 16

Leerlinginfo

Oefen met de woordenschat van dit contact

Woorden, zinnen en woordenschat oefenen op Kweetet.

Woorden en zinnen oefenen op www.quizlet.com.

Woorden en zinnen oefenen op www.woordjesleren.nl.

 

Het huis van être en passé composé met être

http://claweb.cla.unipd.it/home/smazurelle/dynamots/a2/m5/gr_poussin.htm

 

Oefen op de verleden tijd - le passé composé

Sleepoefening - http://www.tapis.com.au/studentbook2/Unit6/u06_grammaire_a01.html

Meerkeuzeoefening - http://www.tapis.com.au/studentbook2/Unit6/u06_grammaire_a02.html

Invuloefening - http://www.tapis.com.au/studentbook2/Unit6/u06_grammaire_a03.html

Sleepoefening - http://www.tapis.com.au/studentbook2/Unit6/u06_grammaire_a04.html

 

 

Le passé composé samengevat

Eigenlijk is dit niet zo moeilijk. Hieronder een klein overzicht:

De passé composé word gevormd door het onderwerp + aller of être vervoegd en de participe passé.

Maar wat is nu ook al weer “le participe passé”?

Wel dat is zeer simpel = “Le participe passé” is eigenlijk het werkwoord dat je in de voltooide tegenwoordige tijd (voltooid deelwoord).

Om deze te vormen doe je dit:

  • Bij werkwoorden op –er wordt die -er, -é
  • Bij werkwoorden op –re wordt -re getransformeerd naar, -u
  • En hoe gemakkelijk kan het nog zijn, bij -ir word het -i

Maar nu komt het...

Zoals bij elke taal die je kent zijn er uitzonderingen.

Maar bij de participe passé zijn er wel erg veel uitzonderingen.

Hier komen ze. Je moet er wel goed voor zorgen dat je deze goed kent want deze komen vaak terug...

  • être -> éte
  • pouvoir -> pu
  • connaître -> connu
  • dire -> dit
  • avoir -> eu
  • lire -> lu
  • falloir -> fallu
  • écrire -> écrit
  • faire -> fait
  • boire -> bu
  • tenir -> tenu
  • mettre -> mis
  • devoir -> dû
  • savoir -> su
  • vouloir -> voulu
  • prendre -> pris
  • recevoir -> reçu
  • voir -> vu
  • venir -> venu
  • rire -> ri

Gedurende dat je de bovenstaande tabel aan het lezen was heb je, je misschien wel afgevraagd waarom het: “onderwerp + être of avoir vervoegd + le participe passé” is....

Wel dat is zeer simpel.

Bij de meeste werken wordt avoir gebruikt.

En dan krijg je zoiets: J’ai dormi. = Ik heb geslapen.

Maar bij de volgende werkwoorden heb je être.

  • Monter
  • Descendre
  • Arriver
  • Partir
  • Aller
  • (re)venir
  • Rester
  • Retourner
  • Tomber
  • Entrer
  • Sortir
  • Naître
  • Mourir (wordt mort in le passé composé)
  • Passer

Bij de bovenstaande werkwoorden moet je dus être gebruiken.

Deze werkwoorden worden dan ook vervoegd in le passé composé als hierboven beschreven.

Maar er zijn toch een paar addertjes onder het gras.

Als je bij

  • Être
    • meerdere personen hebt word le participe passé+s.
    • Als het dan nog eens vrouwelijk hebt komt er bij le participe passé+e+s
    • Natuurlijk als het alleen vrouwelijk enkelvoud is komt er bij le participe passé gewoon een é bij.

Als je gewoon de bovenstaande regeltjes goed volgt en deze goed onthoud zal dit nog best meevallen.